Over de foto’s van Erwin Olaf zijn de meningen vaak erg verdeeld. Either you love him or hate him, zo lijkt het wel. De laatste jaren kun je echter niet meer om hem heen: het complete oeuvre van de ooit zo beruchte fotograaf is aangekocht door het Rijksmuseum en zelfs onze koninklijke familie is inmiddels door hem vereeuwigd. Zijn technische vakmanschap is natuurlijk onbetwist en dwingt bewondering af; de decors, styling en belichting zijn altijd tot in de puntjes verzorgd. Tegelijkertijd roepen zijn fotoseries van de laatste decennia vaak een soort weerstand bij mij op. Is het het gekunstelde, het geposeerde, dat me erin tegenstaat? Ik ging de confrontatie aan in het Gemeentemuseum, dat Olafs zestigste verjaardag viert met een overzicht van zijn vrije werk van 2000 tot 2018.
Uiteraard hangen daar zijn bekende series Rain (2004), Hope (2005) en Grief (2007). We zien hierin vaak glamourvolle vrouwen in een filmisch Amerikaans midcentury-interieur. Het zouden foto’s uit een oude Vogue kunnen zijn, zij het dat de sfeer totaal anders is. De hoofdpersonen hebben hun blik afgewend, in een introspectief moment: twijfelend, dromerig, of verdrietig. Welke emotie je ziet, hangt af van je eigen stemming. Het ontstaan van de series is geïnspireerd door het werk van Amerikaanse kunstenaars als Edward Hopper (1882-1967). Hopper toonde al een schijnbaar perfecte, Hollywoodachtige wereld, waar veel meer achter schuilt dan het oog prijsgeeft, waar het broeit. Er schuilt een spanning in de tussenmomenten die getoond worden: het wachten, het moment net na of net voor een belangrijke gebeurtenis; een reis, een cruciaal telefoongesprek of een geliefde die het uitmaakt. Zoek hieronder de verschillen in een enigszins willekeurige vergelijking tussen een Hopper en een Olaf.

Edward Hopper, Western Motel, 1957

Erwin Olaf, Caroline Scene, uit de serie Grief, 2007
De Amerikaanse droom
De foto’s van Olaf lijken voor mij te vaak op een herhalingsoefening van Hoppers schilderijen, zowel qua vorm als inhoud. De keerzijde van de Amerikaanse droom, een thema dat nog steeds centraal staat in het werk van Erwin Olaf, is daarnaast al door vele kunstenaars en filmmakers verbeeld. Een filmmaker als David Lynch werkt grofweg hetzelfde thema uit, maar op veel eigenzinniger wijze, rauwer en vreemder, zie bijvoorbeeld zijn film Blue Velvet uit 1986. Wellicht omdat zij dit meer van binnenuit beschrijven, en Olaf toch een bewonderende buitenstaander blijft?
Naast de Erwin Olaf van de verstilde, glamourvolle foto’s, toont de tentoonstelling hem ook als “obsessief krantenlezer”. Hij maakt zich erg druk over onrecht en maatschappelijke ongelijkheid. De massa-aanranding van vrouwen tijdens Oudejaarsavond in Keulen, de aanslag in de Bataclan in Parijs: er is bijna geen bekende nieuwsgebeurtenis die niet door Olaf in een foto of sculptuur is gevangen. Hiermee begeeft hij zich in dezelfde traditie als de Zuid-Afrikaanse kunstenaar Marlene Dumas (1953), met onder andere haar portretten van Mohammed B. Dat kunstenaars zich met hun werk betrokken tonen bij de maatschappij vind ik te prijzen, maar het levert in het geval van Olaf zelden echt interessant werk op. De werken ontstaan vanuit verontwaardiging, en geven dus een antwoord, terwijl kunstwerken die mij echt intrigeren juist meer vragen oproepen en een dubbelzinnigheid weergeven.
Keyhole
Terwijl ik door de tentoonstelling loop, merk ik dat hoe persoonlijker het werk van Olaf is, hoe meer diepgang het krijgt en hoe meer het mij als kijker raakt. De laatste jaren maakt hij steeds meer films, waarin hij zich vaak focust op de huiselijke omgeving waarin kinderen opgroeien.
Meteen bij binnenkomst sta ik voor een spannende, kijkdoosachtige ruimte, met de titel Keyhole (2011-2013). Het lijkt alsof de kunstenaar je hier een kijkje in zijn psyche geeft. Aan de buitenwanden van de kamer, waar je omheen kunt lopen, hangen foto’s van kinderen en jong-volwassenen die hun gezicht afwenden, in zichzelf gekeerd. Aan beide kopse kanten staat een stoel, naast een sleutelgat. Daardoorheen glurend, zie je een film waarin aan beide kanten precies ritueel te zien is, het naar bed brengen van een kind, met als enige verschil dat het aan de ene kant een man is die het doet en aan de andere kant een vrouw. Het zou geen verschil moeten maken, maar dat doet het onbewust toch.
Het voyeurisme werd ook aangewakkerd in de installatie Kamer van filmmaker Alex van Warmerdam, die het hoogtepunt was van zijn solotentoonstelling in Eye Filmmuseum vorige zomer. Dit mysterieuze huis konden bezoekers één voor één betreden. Achter de deur bevond zich een ogenschijnlijk vertrouwde en voor Van Warmerdam kenmerkende, gedateerde inrichting: een gang met een kapstok, en daarachter een slaapkamer. Maar door middel van spiegels kwamen onder de bedden getekende gezichten tevoorschijn; de aanwezigheid van de bewoners, die als een echo blijft hangen.
Retro interieurs
Zowel Olaf als Van Warmerdam hebben een hang naar interieurs en kleding die je ‘retro’ of nostalgisch zou kunnen noemen, maar ze vullen dit anders in. Bij Van Warmerdam neigt het vaak naar Hollandse doorzonwoningen en spruitjeslucht. Bij Olaf zien we meer de glamourvolle vroege jaren zestig, die we zo goed kennen uit de serie Mad Men. Beiden lijken veel te putten uit hun jeugd; ze schotelen ons echter duidelijk geconstrueerde, gestileerde herinneringen voor, met de woonkamer als unheimisch spanningsveld.
Ook de film Rain, die Olaf maakte bij de gelijknamige fotoserie, doet aan Alex van Warmerdams werk denken: films als Abel en De laatste dagen van Emma Blank. De camera sluipt rond een statig familiediner, dat duidelijk feestelijk bedoeld is, maar waarbij de tafelgenoten zichtbaar gespannen zijn en de grijstinten overheersen. Het enige dat hen lijkt te binden, is het geluid van de tikkende klok en de gietende regen tegen de ramen.

Screenshot uit Separation, Erwin Olaf, 2003
Separation
Dat kinderen zich juist in de geborgen omgeving van het ouderlijk huis geïsoleerd kunnen voelen, is nog duidelijker te zien in het vlijmscherp gefilmde hoogtepunt van de tentoonstelling: de korte film Separation uit 2003. In een appartement met een dominant bloemetjesbehang stapt een paar vrouwenbenen het beeld in, op naaldhakken en geheel gehuld in glimmend zwart latex, met een soort gasmasker voor haar gezicht. Als een insect paradeert ze rond, en al snel zien we een kind op de grond, in een soortgelijk pak, spelend met een vrolijk geel houten treintje. De camera kiest het perspectief van het kind en glijdt over de grond, waardoor de beklemmende muren van de wereld waartoe het kind veroordeeld is, nog meer op je af komen. De griezelige geluiden van de onverstaanbare woorden van de nieuwslezer op de retro televisie doen de rest. De rillingen lopen je over de rug, maar je kunt je tegelijkertijd niet losmaken van wat je ziet. In de documentaire die in de aula vertoond wordt, vertelt Olaf dat deze film weergeeft hoe hij zich als kind soms voelde.
3D of plat, stil of bewegend: het maakt een groot verschil in het werk van Erwin Olaf. Achter het sleutelgat en in zijn films krijgen zijn ideeën een extra dimensie. Ik hoop dus dat Erwin Olaf zich, net als zijn Nederlandse collega-fotograaf Anton Corbijn, tegen zijn pensioenleeftijd meer op het filmvak zal gaan richten en wellicht nog eens een echte speelfilm gaat maken.