Een zeer oude man met een gebruind, verweerd gezicht, borstelige wenkbrauwen en lichte ogen, in een knalgele trui waar grote handen uitsteken. Dat was Kees Brusse, toen ik hem deze lente, zijn laatste lente, ontmoette voor een interview in het Rosa Spier Huis, waar hij woonde. Als een leeuw in ruste.
De man die niet te vroeg doodging
Brusses weelderige film-, toneel-, televisie- en radio carrière omvatte bijna zeventig jaar. Hij begon als 11-jarig kindsterretje, zoon van een schrijver en een operazangeres, in de film Merijntje Gijzen’s Jeugd (1936). Zijn natuurlijke, ingetogen spel in film en later ook televisie was een verademing in de tijd waarin veel acteurs nog een toneelmatige toon aansloegen. Ook zou hij enkele films regisseren, waaronder de spannende verzetsfilm De Overval (1962) en de beroemde televisieserie Mensen zoals jij en ik (1981-1985).
Een beetje nors en prikkelbaar deed hij de deur voor mij open. Vloekend op zijn koffiezetapparaat. Doordat hij bijna niets meer zag, slaagde hij er niet in het aan te zetten. Ik hielp hem en al snel ontdooide hij en veranderde in een warme, innemende man.
Hij had alle reden om somber te zijn. Twee maanden eerder was hij terug naar Nederland verhuisd uit zijn cottage in Perth, Australië, waar hij zijn vrouw Joan had moeten achterlaten. Bijna blind en lijdend aan een longziekte, was hij verplaatst van een groen paradijs naar een eenzaam klein kamertje. Tien jaar eerder, toen hij bijna tachtig was, maakte hij nog een film in Australië, Vader is zo stil de laatste tijd. Een heel persoonlijke film over het ouder worden, maar ook over de rust die hij vond in het observeren van de betoverende natuur om hen heen.
Toch was het Rosa Spier Huis de plek waar hij verkoos te zijn in zijn laatste levensdagen. Dit huis, waar oudere kunstenaars en wetenschappers wonen, ademt een heel andere sfeer dan een standaard bejaardentehuis. Het is licht en ruim, met overal uitzicht op een grote tuin. In de hal liep ik door een kunstexpositie en op de achtergrond klonken de uitgelaten stemmen van een groep bewoners die in de eetzaal liedjes zong rondom de piano. Sommige kamers hebben aansluitend een atelier.
Het gesprek met Brusse had een surrealistische sfeer: hij ademde via slangetjes een longapparaat, waardoor er een diep ruisend geluid klonk dat het gevoel gaf dat we in een aquarium zaten. Het interview ging over filmfotografie, waar hij zich maar weinig van herinnerde. Over zijn eigen filmcarrière kon hij echter honderduit vertellen.
Uit al zijn werk blijkt een diepgaand inlevingsvermogen in de mens, en diens twijfels en angsten. Volop de ruimte kreeg hij hiervoor in de jaren zestig en zeventig, toen de film en televisie voor het eerst ging inzoomen op het individu. Twee van zijn beste films maakte hij in deze periode.
Als acteur had hij zijn mooiste herinneringen aan Dokter Pulder zaait papavers, een intrigerende psychologische thriller van Bert Haanstra uit 1975 waarin hij een ingeslapen dorpsarts speelt die, opgestookt door een oud-studiegenoot, in de ban raakt van verdovende middelen. “Haanstra wilde voor de eindscène in de film een veld met echte, rode papavers hebben. Dat was een lastige opdracht, want papavers bloeien maar een paar dagen.” Op advies bij de Universiteit Wageningen zaaide Haanstra de papavers, zodat ze precies op de juiste opnamedag zouden uitkomen, en gaf ze heel trouw elke dag water. Hij had er een hele klus aan.
“Op een gegeven moment kwam Haanstra met een lijkbleek gezicht de studio binnen. De papavers waren uitgekomen, maar ze bleken niet rood te zijn, maar wit! Vervolgens heeft hij een bedrijf gevonden dat kunstpapavers maakt. De ondernemer moest op stel en sprong terug van zijn vakantie in Frankrijk en per helicopter werden de papavers net op tijd aangevlogen. Maar ze zagen er erg nep uit, de hartjes waren te groot. Toen hebben we met de complete cast en crew de hele nacht door alle hartjes eruitgeknipt en de nepbloemen op de echte stelen geplakt. Zodat er de volgende dag gefilmd kon worden, en het zag er uiteindelijk op het scherm perfect uit.”
Maar Brusses onbetwistbare meesterwerk was de door hem geregisseerde documentaire Mensen van Morgen (1964), waarin jongeren voor het eerst openhartig voor de camera over hun eigen leven en toekomstplannen vertellen. Brusse vertelde dat hij hier warme herinneringen aan had. Loekie, het straatschoffie waar de film mee opent, was zijn favoriet. “Ik herkende iets van mezelf in die jongen, in dat branie-achtige.” Dat de jongeren zo wonderbaarlijk openhartig zijn, is te danken aan de onbevooroordeelde, persoonlijke interviewstijl van Brusse, die onzichtbaar in de film aanwezig is.
Niet alleen de montage in de film was vernieuwend, maar ook de camerastandpunten. “We filmden de jongeren van alle kanten. Niet alleen richtte de camera zich in close-up op hun gezichtsuitdrukking, maar ook op een hand die aan een truitje plukt, een voet die nerveus wiebelt,” vertelt Brusse. De camera brengt zo hun lichaamstaal naar voren, die vaak meer vertelt dan wat ze zeggen.
Brusse heeft “een vervuld leven” geleid, schrijft hij in zijn biografie. Niet alleen zijn carrière, ook zijn privéleven was veelomvattend. Hij trouwde vijfmaal en verhuisde achtereenvolgens naar Bonaire, Frankrijk en Australië. “Don’t die before you die,” zo verwoordde hij zijn levensmotto. Aan het eind van het gesprek pakte de leeuw met zijn grote handen mijn gezicht vast en hield het dichtbij zijn ogen. “Nu zie ik je pas!” zei hij.Toen ik wegging stak hij zijn armen breed uit voor een knuffel en vroeg of ik nog eens terug zou komen.