
Toen gisteren de regen weer eindeloos uit de hemel viel, dacht ik terug aan een regenachtige dag die ik doorbracht in Pompeï. Ik woonde een jaar in Napels, en was me er toen, meer dan in mijn dagelijkse leventje in Nederland, sterk van bewust hoe kort het leven duurt. Ik wilde elke dag alles uit de stad, de Napolitanen en hun taal halen. Maar door dit ‘carpe diem’ had ik eigenlijk nooit rust.
Zoals vaker in mei in Napels, plensde het flink. Mijn vriendin, op bezoek uit Nederland, keek mokkend naar buiten. Ik stelde voor om naar Pompeï te gaan. Ideaal met dit weer, want dan is er niemand! En ja, de opgegraven stad bleek verlatener dan ooit, op een paar wandelende roze en gele regencapes na. Haastig en voorovergebogen, als de laatste Pompeïanen die vluchtten voor de naderende ramp.
Hinkelend over de grote stapstenen schieten we telkens een ander huis in. In de eerste zonnestralen wandelen we naar de Tuin der Vluchtelingen. Voor de volgende regenbui schuilen we naast een vitrine met mensen die levend werden begraven door vulkanisch puinsteen. Lang geleden is het leven hier gestold in seconden: sommigen in gevecht, anderen genesteld in elkaars armen.
Ik erger me aan een groep Italiaanse scholieren die, bij elkaar kruipend onder paraplu’s, schaterlachend selfies maken. Ik vind het weinig respectvol. Maar als we uitrusten in een veld vol klaprozen, vraag ik me af: zou de aanblik van dit ‘graf’, deze gipsen afgietsels van dode lichamen, hen niet ook juist kunnen inspireren om de dag te plukken? Om plezier te maken, want elke dag kan immers je laatste zijn?
‘Memento mori vind ik een beter motto dan carpe diem,’ mijmert mijn vriendin hierop door. ‘”Pluk de dag” legt een druk op: je móét genieten van elk moment. Memento mori betekent juist: “Geniet van het moment, want ooit gaan we toch allemaal dood.”’ Napels zien en dan sterven. ‘Dus eigenlijk is alles wat ik nu nog ga doen overbodig,’ stel ik vast. Een heerlijk gevoel.